woensdag 23 maart 2016

De vrijheid van glad ijs

We kunnen niet langer zeggen dat het nu wel erg dichtbij komt.
We zitten er midden in en we zijn er van doordrongen. Het is als kleverig stof dat we niet zomaar van ons vegen.

We hebben tijd nodig om ons op te frissen en dat doen we in de veilige baken van tv-dekens en herhaalde nieuwsuitzendingen. Terecht en troostend. Maar laten we ons hoeden voor het huiselijk jargon waarin we onszelf als lijdend voorwerp opvoeren.
Laten we dit vooral niet persoonlijk nemen. Laat ons hierboven staan.


Laten we de straat op gaan, op weg naar ons vast café om bij te praten, of alleen, om onze gedachten wat lucht te geven. Laten we solidariteit zoeken, desnoods met verbeten, verheven en overslaande stem. Maar laten we die ook uitpuren en consolideren wanneer we achteraf stil naar huis wandelen. Laten we beide verenigen in een gedreven mildheid, in een aangescherpt denken zonder al te scherpe tong. Laat ons dit langer volhouden dan enkele urgente dagen.


 :
(Bron)
We zullen onszelf en elkaar van onder de verstomming uit halen, met een stem die luid noch politiek behoort te zijn. De verslagenheid kleeft ons op het vel, maar we moeten er ons uit los wrikken en opnieuw bewegingsvrijheid zoeken. We mogen niet wachten tot de angst helemaal is gestold en we niet meer uit dat keurslijf raken. Het hoeft niet met weidse gebaren of grote uithalen. Ook een diep inademen kan de klei doen barsten. Het is als opnieuw schaatsen na een ongelukkige val. We zijn voorzichtig bij de herstart, maar we geven de angst geen tijd om te groeien. Het ijs is soms akelig glad, maar we moeten vooral herinneren en bevestigen welk gevoel van vrijheid het ons schenkt.

donderdag 19 februari 2015

Op een voetstuk

O ja, een gelukkig nieuwjaar en wat was het hier weer lang windstil en hé, zou ik niet eens vertellen wat ik zoal doe en waarom en hoe dan precies.
We hebben er nu allemaal geen tijd voor.

Ik wil namelijk nog rap aansporen tot iets.
Want wat ik zag afgelopen zondag!
Dat moet je gewoon ook zien.

Ik kan niet zeggen dat het een kleine, onbekende tentoonstelling was, ik ontdekte geen verborgen parel. Maar wat zou dat, ik kocht vandaag ook de schoenen die iedereen draagt en ik ben er nog blij mee ook.



Dus hop, op naar Berlinde De Bruyckere.
Ga  kijken naar die gekaste bomen. Veilig opgeborgen en mochten ze alsnog door de bodem heen wortel schieten, dan ligt de jute al klaar om hen op te vangen en te weerhouden van eeuwige verankering. Dat reusachtig paard, hoe het, opgehangen aan slechts één poot, wordt open gerokken. Epoxy maar wel met echte paardenhuid, als een lappendeken er zo strak omheen gespannen. Hoe sterk mag het karkas afwijken van de realiteit om er nog met te kunnen meevoelen?

De wassen mensbeelden bewijzen hoe ver. Ze liggen opgeplooid, verkrampt, met splitsende ledematen, levensechte huidstructuren maar onderweg verloren of weggeschuurde delen. Ze tonen een pijn die we proberen vergeten. De diepte waarmee de schrammen zijn ingedrongen, doet  echter de ijdelheid van dit project vrezen. Je ziet bijna hoe de askleur niets anders zal doen dan steeds sterker worden. We kunnen veel omwegen nemen, maar hoeven ons niets wijs te maken.



Er zijn echter ook kussens en dekens om op te rusten. Geknevelde stammen worden gestut, doorgescheurde organen krijgen een kruisjessteek. Het paard mag dan verder open splijten, verder weg van zichzelf of van een ander, dat weet ik niet, maar het krijgt wel een etalerende vitrinekast rond zich: Kijk.
De mens mag dan zijn hoofd laten zakken of het tussen zijn knieën klemmen of misschien is hij het ondertussen al lang verloren. Maar hij zit wel op een verhoog. Een ongebeitst laddertje zonder treden, het is onduidelijk hoe hij op die bovenste plank is geraakt, maar hij zit er, op zijn voetstuk.

En tenslotte kom je uit bij het kreupelhout. Ontschorst, gebalsemd, gedragen.
Hoe Berlinde zo een onmetelijke wonde tevergeefs tracht te deppen, dat is de schoonste troost.

(Nog tot komende zondag, 22 feb, in het S.M.A.K.)

woensdag 26 november 2014

Part of the weekend: donkere kamers

De herfst als inleiding op een lange, koude winter. Rondslingerende agenda's waarin ik tegendraads vooral het verleden controleer en herbeschouw. Gedichten over hoge springplanken boven geruisloos leeggelopen zwembaden.
Waaraan het ook ligt, graag wil ik wegkruipen in een zweterige hotelkamer. Het raam zou er open staan, voile gordijnen rustig golven en vele meters onder me zou druk verkeer alle zintuigen verzadigen en het denken vertragen. Ik zou een short dragen of een jurk, het hoeft niet mooi te zijn, zolang ik het zweet maar in mijn knieholtes voel.
Ik zou er alleen zijn. De stad onder me ongekend en niet angstaanjagend. Later op de avond zou ik er tussen felle neonlichten gepland verloren lopen.

Ik wil net ontwaken en moeizaam opstaan en dat de hele dag door. Telkens opnieuw de dag aanvatten, los van zonnestanden en kloktijden. Honderd dagen in een etmaal, zoveel kansen in één dag. En tussendoor telkens de wissende slaap.

In de kleine badkamer doe ik niet veel meer dan mijn tanden poetsen en lippenstift aanbrengen en weer afvegen. Niet na elke slaap, maar op het ritme van de noodzaak. Ik lees halve bladzijden en laat gedachten onafgewerkt.

Geduldig en indien nodig eindeloos wacht ik er, zonder enige haast. Om tot nu toe telkens opnieuw te kiezen voor de slaap.
In de hotelkamer zijn slechts twee opties, de één niet roemrijker dan de andere: slagen of slapen. De eerste verzekerd succesvol, de tweede als steeds weerkerende en schaamteloze wegwasserij. Ik zal niet wakker blijven zonder intentioneel succes. Nog niet gerealiseerd, misschien wel nooit. Ik blijf wachten en ontwaken.

Verder dan ooit lijkt die hotelkamer.
Hier is het meestal moeten en haasten en éénmaal-andermaal.
Op gestolen momenten sluit ik mentaal de deuren en tracht een interne schemerkamer op te bouwen.
De ideale soundtrack heb ik tenminste al.

donderdag 24 juli 2014

Leven op bonnen

"Saus?!", riep ze.
"Euh..., cocktail. Of zo?"
Ik ken maar 3 sauzen en die worden in vaste combinaties genuttigd. Frieten-stoofvleessaus. Croques-ketchup. Pita-cocktailsaus. Of zo.
Wat volgde was de slechtste pita, met cocktailsaus die in grote klodders op mijn kleren viel en een schrijnend gebrek aan andere groente dan verlepte sla.

Maar wat gaf dat.
Als ik het maar snel genoeg binnen schrokte zodat we op tijd zouden zijn voor de volgende band. Ik hoorde al wolvengehuil over lonkende duivelskinderen en uitgerafelde liefdes en verlangde naar meer van dat.

Mijn ouderdom rug staat eigenlijk niet meer toe dan twee (korte) optredens na elkaar en ik word zenuwachtig van het gedacht aan kantelende mobiele wc's. Maar festivals en zomerse concerten blijven een ontegensprekelijke aantrekkingskracht uitoefenen. Zo plezant is dat, met al dat volk een Grote Liefde te delen. Kopje onder te gaan in een muzikale golf en boven te komen met een gelijmd hart. Voor eventjes maar, tot de klevers weer losweken, maar toch. Op een bankje uit te rusten, giechelend, analyserend, zwijgend maar oké. Huiswaarts te keren met de idee eindelijk nog iets meegemaakt te hebben en de allerbeste compagnie rondom te hebben.

(Sami Viljanto)

Natuurlijk zijn de pintjes vaak lauw, het publiek stinkerig en luidruchtig op de verkeerde momenten en de bankjes bezet of doorweekt. Onder de discobol staat iedereen zich het waarom eens af te vragen.

Maar wat een zorgeloosheid, over niets meer te moeten tobben dan hoofd- of zijpodium, te dure frieten of te slappe loempia's. Het leven op de zompige weide laat zich afvinken in bonnen, parallel met alledaagse beslommeringen altijd sneller slinkend dan verwacht. Nog tien of nog vijftien jetons extra, het is zowat de belangrijkste inschatting die er te maken valt. En het zijn die futiele beslissingen die de grote en nog ongemaakte overschaduwen. De vele impulsen verdrijven die ene, monotoon beukende gedachte die ons thuis soms de muren op en het bed in jaagt. De lichtheid van het bestaan, niet ondraaglijk maar zalvend. Het is de massa die zich om ons bekommert, ook al kent ze ons niet en weet ze niet welke fouten we hebben gemaakt. Anonieme ontferming die een fractie doet geloven dat we ooit toch zullen krijgen wat we willen.

Mijn agenda voor de naderende weken ligt vast. Ik wandel de zomerse en muzikale akkefietjes af, op gelijke tred met nog naamloos gezelschap in wiens verstrooiing ik mij dankbaar zal wentelen.

maandag 2 juni 2014

Oud genoeg om te tellen

Ik hoef dat niet meer te vertellen, dat vorige week Vlaanderen geel-zwart kleurde. We werden gepaaid met de troost dat andere partijen zwaar achterover getuimeld waren. Maar wat zijn we daarmee, als de winnaars niet meer dan trieste overlopers zijn. Of dat onze stad toch nog steeds een rood-groene bril draagt. Ja, maar we worden ouder en groter en niet al onze ledematen passen nog altijd in deze ene stad. We zwermen uit, tijdelijk of sedentair, en wat als we op die nieuwe plek ons schuldig moeten voelen over elke gemorste kruimel.
Soit, wat zou ik over politiek een blad vullen, ik ken er helemaal niets van.

Ik wilde het enkel even hebben over dat ouder worden, dat uitzwermen.
Ons ouder worden werd bewezen door de mate waarin we afgelopen zondag werden opgeroepen om te gaan controleren of tellen. We mogen dat nu. We naderen de dertig of passeerden die mijlpaal recentelijk. We zijn nu verstandig en worden vertrouwd in bepaalde capaciteiten. We tellen mee, we zijn nu volwassen.

Toen ik me dat bedacht, overschouwde ik dat volle wasdom van anderen en mezelf. Hoe we de duplo's en schoolbanken achter ons lieten en werken. Soms meer dan we willen, soms op een andere manier dan gedroomd, soms plots niet meer. We zijn absoluut bereid tot werken, we kunnen berekenen, vertalen, bouwen. Indien nodig willen we ook gerust de vaat doen. Niemand die dat gelooft en ons toestaat. We verlangen nochtans echt naar werk. Omdat het onze passie is, omdat we een huis kochten of omdat de avonturier in ons op reis wil.

We reizen ver en lang. We willen de wereld vanuit elk perspectief zien, hebben het gevoel in onze eigen stad alles en iedereen teveel gezien te hebben of denken dat het zal helpen vergeten. We blijven thuis omdat de wereld zoveel heeft te bieden dat we niet kunnen kiezen, omdat we een huis kochten of omdat we weten dat niet ruimte maar enkel tijd kan doen vergeten.

We vergeten, we zoeken een nieuw lief en vinden geen. We vinden één en voelen krampachtig hoe we het alweer verliezen. We hebben een lief en zien het doodgraag en plots niet meer. We hebben geen honger maar wel buikpijn. We verstaan de ander niet en onszelf nog veel minder. We denken dat het nooit meer goed komt en een jaar later kopen we een huis met iemand nieuw. We gaan met ons lief tweewekelijks naar ons ouders en zien elke keer opnieuw de twijfel in de ogen van ons ma. We vragen ons af of dit volwassen zijn is.

(Julie Van Wezemael)

We zijn volwassen, dus in het weekend gaan we fietsen, winkelen, eten. We zien familie en vrienden van vroeger. We verkiezen echter onze vrienden van nu en bij voorkeur bij nachte. Er wordt gedronken en gedanst en de nacht wordt benut om alle ballast in weg te stoppen. We willen vergeten en de volgende ochtend herinneren we ons soms minder dan gewenst.

We wensen iedereen alle goeds. Onszelf misschien stiekem nog het meest. Maar de ander ook, zeker weten. Zolang het onze eigen voorraadpot aan geluk niet doet slinken. Dus feliciteren we elkaar hartelijk met onuitputtelijke voorspoed. Baby's, huizen, carrières. Daar draait het om en over de rest zwijgen we.

We zwijgen tot het niet meer lukt en we bij die enkelingen moeten aankloppen met de beste koffie. We kunnen er ons schouders laten hangen, keer op keer hetzelfde betreuren of simpelweg zeggen dat we het allemaal niet weten. De enkelingen weten het vaak ook niet en net dat geeft ons troost. Samen met de hete koffie en de schouderklopjes. We stappen buiten en voelen ons opgelapt, misschien zelfs wat ouder en verstandiger.

We hebben duizend manieren om het project volwassenheid te realiseren. Ze hebben nog niet allemaal hun succes bewezen. Maar soms voelen we het: we zijn nu oud genoeg om te tellen.

maandag 7 april 2014

Gepekt gezicht

Echte lenteweekends zijn het. Genieten van de zon wanneer die er is, met wandelingen, lummelen in het park en de obligate eerste barbecue. Gezellig binnenkruipen wanneer het miezert en de (hopelijk) laatste druildagen aangrijpen om echte coconactiviteiten te doen. Nog wat laatste bioscoopbezoeken, voor de zon dat zonde laat lijken. Knus in de koffiebar, voor de terrassen ons definitief verleiden. Musea, voor de jolige zomersfeer het overneemt.

Borremans - The ear

Gisterenmiddag (miezermiddag) trokken we richting BOZAR. Enkele maanden geleden gingen we al kijken naar Borremans’ werk van het afgelopen jaar. 13 verse werken in 2013, waaronder de reusachtige publiekstrekkers die toen ook al overdonderden. Toen was er weinig of geen volk, gisteren was het netjes in colonne langs de doeken en tekeningen schuifelen. Maar het maakte niet uit. De afgewende gelaten fascineerden even sterk, de geoliede lichamen verleidden evenveel. Ik keek van ver en van dicht, bestudeerde minutieus uitgewerkt textiel, twijfelde tussen de tijdelijke of eeuwige slaap van figuren, ging protestloos mee in een wereld zonder onderlichamen.

Borremans - Automat

En voor het eerst voelde ik de lichamelijke inslag van een schilderij. Ik had de reusachtige Angel al tot in detail bestudeerd, daar in Antwerpen (Zeno-X), maar ons weerzien wrong mijn maag dicht zoals ik dat in een museum nog niet ervoer. Ergens tussen geschrokken en gechoqueerd liet de 3 meter hoge engel me achter. Een gepekt gelaat, boksersarmen, een geplisseerd disneykleed en de aankondiging van de ondergang, niet verklappend of het die van zichzelf of die van ons is. Ik kan het niet uitleggen in culturele-bijlage-termen maar amai-wohow-waar kan ik mij efkes zetten.

Ga gerust kijken, nu de zomer nog niet definitief is doorgebroken en indoor-activiteiten nog volledig te rechtvaardigen zijn. Ik beloof dat ge achteraf niet gaat denken “Was ik maar gewoon op zondagse koffie bij tante Madeleine geweest.”

Ondertussen non-stop in mijn hoofd: 

woensdag 19 februari 2014

Uitgeklaard wolkendek

Voor mijn stiltes excuseer ik me al lang niet meer.
Dingen komen en dingen gaan, zolang ik maar weet dat ze terugkomen.

Bijna 8 weken stilte, waarvan ik er 6 hard-hard werkte.
Zo hard, dat ik zaagde en klaagde, mopperde en sakkerde, dagen en nachten door deed, hoofdpijn had en keelpijn kreeg. Dat ik in heel mijn leven nog nooit zo hard gewerkt heb en al! Dergelijke uitspraken. Maar ook 6 weken waarin ik de interessantste dingen las, het plezier van (professioneel) schrijven herontdekte, beter wist wat ik wou en veel-veel hulp kreeg. Verbeterrondes, suggesties op alle vlak, voorzichtige aanfluitingen maar ook bloemkool in kaassaus.
En daarna 2 weken van niet goed weten wat gedaan, nog eens overdenken en piekeren en een soort uitgestelde en langgerekte opluchting die meer tijd vroeg dan verwacht.

En toch, los van dat alles, begon alles misschien met een oud mannetje met een wollen broek aan.



Ik fietste huiswaarts. Mijn boodschappenlijst was niet omvangrijk geweest, de rijen aan de kassa vielen mee, de winterzon scheen. Die avond zouden ik en iedereen oudejaar vieren. Op mijn hoofd de koptelefoon, uit de boxen Elbow. Ik fietste verder. Ik dacht aan de knolselderpuree die ik zou maken.

Exact vijf straten voor de mijne, stofte een oude man zijn rolluik af, met zo een klein handborsteltje. Hij stond op een drietrapsladdertje en had een grijze wollen broek aan. Hij stofte met een grote secuurheid en vanuit een noodzaak, zo leek het. Voor hem was er niets behalve de ideale winterzon die het stof deed glimmen en zijn borsteltje dat daar komaf mee maakte. 
En toen voelde ik het. Grote, dikke tranen over mijn kaken. 
Net als in de films, bereikte Elbows lied net zijn hoogtepunt.

Er was geen oorzaak en geen reden, maar het hield niet meer op. Ik stampte puree, bakte taartbodems af, schikte kunstig preischeuten bovenop en ondertussen moest ik keer op keer een zakdoek zoeken. Het leek eender welk lied er passeerde, het volstond voor verse tranen.



(Ok, die trekt er wat aan, maar het spijtige is dat het toch altijd werkt)

Bijna een week lang klonk de echo van dat onverklaarbaar uithuilen. Ik wist niet waarin verlichting te vinden was; er was immers weinig bezwarends. Dus zocht ik niet en wachtte gewoon af. Ik trachtte gewoon verder te doen, vroeg mij af en wist niet wat er over te zeggen.

Een week later trok de mist op, even snel en spontaan als hij was gekomen. In een gewoon café, met vaste vrienden die niets bijzonders zeiden of deden. Hun vertrouwde verhalen en grappen sloegen het wolkendek plots in ontelbaar kleine stukjes, die met het laatste drankje plots allemaal waren doorgespoeld. Zo eenvoudig, hop, weg.
Ik wist opnieuw niet wat te zeggen en wist amper mijn opluchting te verbergen.
Ik vroeg mij niet meer af. Eindelijk gewoon verder doen.
En voor de zekerheid niet meer langs het mannetje met de wollen broek passeren.